9 december


banner

1 Samuel 18:6
Toen David en zijn mannen terugkwamen na het verslaan van de Filistijnen, gebeurde het dat de vrouwen uit al de steden van Israël met gezang en reidans koning Saul tegemoet trokken; met tamboerijnen, met blijdschap en met muziekinstrumenten.

Mattheüs 26:3-5
Toen kwamen de overpriesters en de schriftgeleerden en de oudsten van het volk bijeen in het paleis van de hogepriester, die Kajafas heette; en zij overlegden met elkaar om Jezus met list te grijpen en te doden. Zij zeiden echter: Niet tijdens het feest, opdat er geen opschudding onder het volk komt.

1 Samuël 27

1 Samuël 27:1 Maar David zei in zijn hart: Ik zal op een dag nog eens door Sauls hand weggevaagd wor­den. Er is voor mij niets beters te doen dan met spoed te ontkomen naar het land van de Fili­stijnen. Dan zal Saul zijn hoop omtrent mij opgeven om mij nog langer te zoeken in heel het gebied van Israël, en zo zal ik uit zijn hand ontkomen.
1 Samuël 27:2 Toen stond David op en hij en de zeshonderd mannen die bij hem waren, gingen de grens over naar Achis, de zoon van Maoch, de koning van Gath.
1 Samuël 27:3 David verbleef bij Achis in Gath, hij en zijn mannen, ieder met zijn gezin; David met zijn beide vrouwen, Ahinoam, uit Jizreël, en Abigaïl, de vrouw van Nabal, uit Karmel.
1 Samuël 27:4 Toen Saul verteld werd dat David naar Gath gevlucht was, ging hij niet meer verder met het zoeken naar hem.
1 Samuël 27:5 David zei tegen Achis: Als ik dan genade in uw ogen ge­vonden heb, laat men mij een plaats geven in een van de steden van het land, zodat ik daar kan wonen; want waarom zou uw dienaar in de koninklijke stad bij u wonen?
1 Samuël 27:6 Toen gaf Achis hem op die dag Ziklag; daarom is Ziklag tot op deze dag van de koningen van Juda ge­weest.
1 Samuël 27:7 De tijd die David in het land van de Filistijnen woonde, was een jaar en vier maan­den.
1 Samuël 27:8 David nu trok er met zijn mannen opuit en zij overvielen de Gesurieten, de Girziet­en en de Amalekieten – want die zijn van oude tijden af de inwoners van het land geweest – in de richting van Sur, tot aan het land Egypte.
1 Samuël 27:9 Telkens wanneer David in dat land toe­sloeg, liet hij geen man of vrouw in leven; ook nam hij de schapen, runderen, ezels, kamelen en kledingstukken in bezit, en hij kwam dan weer terug en ging naar Achis.
1 Samuël 27:10 En als Achis zei: Waar hebt u vandaag een inval gedaan? dan zei David: In het Zuiderland van Juda, of in het Zuiderland van de Jerahmeëlieten, of in het Zuiderland van de Kenieten.
1 Samuël 27:11 En David liet geen man of vrouw in leven om ze naar Gath te voeren, want hij zei: Anders kun­nen zij iets over ons vertellen en zeggen: Dit heeft David gedaan. Zo was zijn handelwijze al de dagen dat hij in het land van de Filistijnen woonde.
1 Samuël 27:12 En Achis geloofde David, en hij zei: Hij heeft zich bij zijn volk, bij Israël, voorgoed in een kwade reuk gebracht; daarom zal hij mij voor eeuwig tot een dienaar zijn.