6 december


banner

1 Samuël 17

1 Samuël 17:1 De Filistijnen verzamelden hun legers ten strijde en verzamelden zich in Socho, dat Juda toebehoort; zij sloegen hun kamp op tussen Socho en Azeka, in Efes-Dammim.
1 Samuël 17:2 Maar Saul en de mannen van Israël verzamelden zich en sloegen hun kamp op in het Eikendal. Ver­volgens stelden zij zich tegenover de Filistijnen op voor de strijd.
1 Samuël 17:3 De Filistijnen stonden op een berg aan de overzijde en de Israëlieten stonden op een berg aan deze zijde, en de vallei lag tussen hen in.
1 Samuël 17:4 Toen kwam er een kampvechter tevoorschijn uit het leger van de Fili­stijnen. Zijn naam was Goliath, uit Gath; zijn lengte was zes el en een span.
1 Samuël 17:5 Hij had een bronzen helm op zijn hoofd, een geschubd harnas aan – het gewicht van het harnas was vijf­duizend sikkel brons –
1 Samuël 17:6 hij droeg een bronzen scheenplaat boven zijn voeten en een bron­zen werpspies op zijn schouders.
1 Samuël 17:7 De schacht van zijn speer was als een weversboom, en de punt van zijn speer was van zeshonderd sikkel ijzer; en de schilddrager ging voor hem uit.
1 Samuël 17:8 Hij stond daar en riep de gelederen van Israël toe; hij zei tegen hen: Waarom zou u uit­trekken om u op te stellen voor de strijd? Ben ik niet een Filistijn en bent u geen dienaren van Saul? Kiest u een man uit die naar mij toe komt.
1 Samuël 17:9 Als hij met mij vecht en mij kan ver­slaan, zullen wij u tot slaven zijn, maar als ik hem overwin en hem versla, zult u ons tot slaven zijn en ons dienen.
1 Samuël 17:10 Verder zei de Filistijn: Heden hoon ik de gelederen van Israël: Geef mij een man om samen te vechten!
1 Samuël 17:11 Toen Saul en heel Israël deze woorden van de Fili­stijn hoorden, waren zij ontsteld en werden zeer bevreesd.
1 Samuël 17:12 David nu was de zoon van die man uit Efratha, uit Bethlehem-Juda, van wie de naam Isaï was en die acht zonen had. In de dagen van Saul was deze al te oud om met de mannen mee te gaan ten strijde.
1 Samuël 17:13 De drie oudste zonen van Isaï gingen op weg; zij volgden Saul ten strijde. De namen van zijn drie zoons die ten strijde trokken, waren: Eliab, de eerstgeborene, en zijn tweede Abinadab, en de derde Samma.
1 Samuël 17:14 David was de jongste, en de drie oudsten waren Saul gevolgd.
1 Samuël 17:15 Maar David keerde telkens van Saul terug om in Bethlehem de schapen van zijn vader te weiden.
1 Samuël 17:16 De Filistijn kwam ’s morgens vroeg en ’s avonds naar voren. Zo stelde hij zich daar veer­tig dagen lang op.
1 Samuël 17:17 En Isaï zei tegen zijn zoon David: Neem toch voor je broers een efa van dit geroosterd koren en deze tien broden, en breng ze snel bij je broers in het leger,
1 Samuël 17:18 en breng deze tien melkkazen naar de bevelhebber over duizend. En bezoek je broers om te zien of het goed met hen gaat, en neem een levensteken van hen mee terug.
1 Samuël 17:19 Saul en zij, en alle mannen van Israël, zijn in het Eikendal in strijd gewikkeld met de Filistijnen.
1 Samuël 17:20 Toen stond David ’s morgens vroeg op, hij liet de schapen bij een hoeder, nam het voedsel en ging op weg zoals Isaï hem bevolen had. Hij kwam bij het wagenkamp aan toen het leger uit­trok naar de gevechtslinie en men het ten strijde riep.
1 Samuël 17:21 Vervolgens stelden de Israëlieten en Filistijnen zich op, gevechtslinie tegenover gevechtslinie.
1 Samuël 17:22 David liet zijn bagage on­der de hoede van de bewaker van de bagage, en hij snelde naar de gevechtslinie. Daar aange­komen, vroeg hij zijn broers naar hun welstand.
1 Samuël 17:23 Terwijl hij met hen sprak, zie, de kamp­vechter kwam eraan. Zijn naam was Goliath, een Filistijn uit Gath, uit de gelederen van de Filistijnen. Hij sprak dezelfde woorden, en David hoorde ze.
1 Samuël 17:24 Maar toen de mannen van Israël die man zagen, vluchtten zij allen voor hem weg en waren zeer bevreesd.
1 Samuël 17:25 De man­nen van Israël zeiden: Hebt u die man wel gezien die gekomen is? Want hij is gekomen om Is­raël te honen. De koning zal de man die hem verslaat, grote rijkdom schenken, hij zal hem zijn dochter tot vrouw geven en het huis van zijn vader vrijstellen van lasten in Israël.
1 Samuël 17:26 Toen zei David tegen de mannen die bij hem stonden: Wat zal men de man doen die deze Fili­stijn verslaat en de smaad van Israël afwendt? Want wie is deze onbesneden Filistijn wel, dat hij de gelederen van de levende God durft te honen?
1 Samuël 17:27 Het volk gaf hem hetzelfde ant­woord: Zo zal men de man doen die hem verslaat.
1 Samuël 17:28 Toen Eliab, zijn oudste broer, hem tot die mannen hoorde spreken, ontstak Eliab in woede tegen David en zei: Waarom ben je ei­genlijk gekomen en onder wiens hoede heb je die paar schapen in de woestijn gelaten? Ik ken je overmoed en de slechtheid van je hart wel, want je bent gekomen om het vechten te zien.
1 Samuël 17:29 Toen zei David: Wat heb ik dan gedaan? Is er geen reden voor?
1 Samuël 17:30 Hij wendde zich van hem af naar een ander en sprak dezelfde woorden; en het volk gaf hem weer antwoord zoals de eerste keer.
1 Samuël 17:31 Toen de woorden die David gesproken had, gehoord werden en in de tegenwoordigheid van Saul werden verteld, liet deze hem halen.
1 Samuël 17:32 David zei tegen Saul: Laat geen mens vanwege hem de moed laten zinken. Uw dienaar zal gaan en met deze Filistijn vechten.
1 Samuël 17:33 Maar Saul zei tegen David: Je bent niet in staat naar deze Filistijn te gaan om met hem te vechten, want jij bent een jongen en hij is een strijdbare man van zijn jeugd af.
1 Samuël 17:34 Toen zei David tegen Saul: Uw dienaar weidde de schapen van zijn vader, en kwam er een leeuw of een beer die een schaap van de kudde wegnam,
1 Samuël 17:35 dan ging ik hem achterna, sloeg hem neer en redde het uit zijn bek. En als hij mij dan aanviel, greep ik hem bij zijn baard, sloeg hem neer en doodde hem.
1 Samuël 17:36 Uw dienaar heeft zowel leeuw als beer ver­slagen. Zzal deze onbesneden Filistijn zijn als een van hen, omdat hij de gelederen van de levende God gehoond heeft.
1 Samuël 17:37 Verder zei David: De HEERE, Die mij uit de klauwen van de leeuw gered heeft en uit de klauwen van de beer, Die zal mij redden uit de hand van deze Filistijn. Toen zei Saul tegen David: Ga heen, de HEERE zij met je!
1 Samuël 17:38 Vervolgens kleedde Saul David met zijn eigen kleren, zette een bronzen helm op zijn hoofd en deed hem een har­nas aan.
1 Samuël 17:39 David gordde zijn zwaard aan over zijn kleren en wilde gaan, maar hij was on­geoefend. Toen zei David tegen Saul: Ik kan hierin niet lopen, want ik ben ongeoefend; en Da­vid deed ze weer uit.
1 Samuël 17:40 Hij nam zijn staf in zijn hand, koos voor zich vijf gladde stenen uit de beek en legde ze in de herderstas die hij had, te weten in de zak, en zijn slinger was in zijn hand. Zo naderde hij tot de Filistijn.
1 Samuël 17:41 De Filistijn kwam gaandeweg dichter bij David, en de man die zijn schild droeg, liep voor hem uit.
1 Samuël 17:42 Toen de Filistijn opkeek en David zag, verachtte hij hem; want hij was nog maar een jongen, rossig en knap van uiterlijk.
1 Samuël 17:43 De Filistijn zei tegen David: Ben ik een hond, dat je met stokken naar mij toe komt? En de Fili­stijn vervloekte David bij zijn goden.
1 Samuël 17:44 Daarna zei de Filistijn tegen David: Kom naar me toe, dan zal ik je vlees aan de vogels in de lucht geven en aan de dieren op het veld.
1 Samuël 17:45 Maar David zei tegen de Filistijn: U komt naar mij toe met een zwaard, met een speer en met een werpspies, maar ik kom naar u toe in de Naam van de HEERE van de legermachten, de God van de gelederen van Israël, Die u gehoond hebt.
1 Samuël 17:46 Op deze dag zal de HEERE u in mijn hand overleveren. Ik zal u verslaan en uw hoofd van u wegnemen. Ik zal deze dag de dode lichamen van het leger van de Filistijnen aan de vogels in de lucht geven en aan de dier­en van de aarde, en heel de aarde zal weten dat Israël een God heeft.
1 Samuël 17:47 En deze hele ge­meente zal weten dat de HEERE niet door zwaard of door speer verlost, want de strijd is van de HEERE. Hij zal u in onze hand geven.
1 Samuël 17:48 En het gebeurde, toen de Filistijn opstond en naar voren kwam, David tegemoet, dat David snel naar de gevechtslinie liep, de Filistijn tege­moet.
1 Samuël 17:49 Vervolgens stak David zijn hand in de tas, nam daar een steen uit, slingerde die weg, en raakte de Filistijn daarmee tegen zijn voorhoofd, zodat de steen in zijn voorhoofd drong en hij met zijn gezicht ter aarde viel.
1 Samuël 17:50 Zo overwon David de Filistijn met een sling­er en met een steen, hij versloeg de Filistijn en doodde hem. Maar een zwaard had David niet in zijn hand.
1 Samuël 17:51 Daarom snelde David naar voren en ging bij de Filistijn staan. Hij nam di­ens zwaard, trok het uit zijn schede en doodde hem en hij hakte zijn hoofd ermee af. Toen de Filistijnen zagen dat hun held dood was, vluchtten zij.
1 Samuël 17:52 Toen stonden de mannen van Is­raël en Juda op, juichten en achtervolgden de Filistijnen tot waar u bij de vallei komt en tot bij de poorten van Ekron. De Filistijnen vielen dodelijk gewond op de weg van Saäraïm, tot aan Gath en tot aan Ekron.
1 Samuël 17:53 Daarna keerden de Israëlieten terug van de felle achtervolg­ing van de Filistijnen, en zij plunderden hun legerkampen.
1 Samuël 17:54 David nam het hoofd van de Filistijn en bracht het naar Jeruzalem, maar diens wapens legde hij in zijn tent.
1 Samuël 17:55 Toen Saul David het kamp uit zag gaan, de Filistijn tegemoet, zei hij tegen Abner, de bevelhebber van het leger: Van wie is deze jongeman een zoon, Abner? Abner zei: Zo waar u leeft, koning, ik weet het niet.
1 Samuël 17:56 De koning zei: Vraagt u het, van wie deze jongeman een zoon is.
1 Samuël 17:57 Toen David terugkeerde van het verslaan van de Filistijn, nam Abner hem mee en bracht hem bij Saul, en het hoofd van de Filistijn was in zijn hand.
1 Samuël 17:58 En Saul zei tegen hem: Van wie ben jij een zoon, jongeman? En David zei: Ik ben een zoon van uw dienaar Isaï, de Bethlehe­miet.

Exodus 15:3-4
De HEERE is een Strijder, HEERE is Zijn Naam. De wagens van de farao en zijn leger heeft Hij in de zee geworpen. De besten van zijn officieren zijn verdronken in de Schelfzee.

    Psalm 24:8
    Wie is deze Koning der ere? De HEERE, sterk en geweldig, de HEERE, geweldig in de strijd.

    Openbaring 19:11-21
    En ik zag de hemel geopend, en zie, een wit paard, en Hij Die daarop zat, werd getrouw en waarachtig genoemd. En Hij oordeelt en voert oorlog in gerechtigheid. En Zijn ogen waren als een vuurvlam en op Zijn hoofd waren vele diademen. Hij had een Naam, die opgeschreven was, en die niemand kent dan Hijzelf. En Hij was bekleed met een in bloed gedoopt bovenkleed, en Zijn Naam luidt: Het Woord van God. En de legers in de hemel volgden Hem op witte paarden, gekleed in fijn linnen, wit en smetteloos. En uit Zijn mond kwam een scherp zwaard, opdat Hij daarmee de heidenvolken zou slaan. En Hij zal hen hoeden met een ijzeren staf. En Hij treedt de wijnpersbak van de wijn van de grimmige toorn van de almachtige God. Er stond op Zijn bovenkleed en op Zijn dij deze Naam geschreven: Koning der koningen en Heere der heren. En ik zag één engel dicht bij de zon staan, en hij riep met luide stem naar alle vogels die hoog aan de hemel vlogen: Kom en verzamel u voor het avondmaal van de grote God, om te eten vlees van koningen, en vlees van oversten over duizend, en vlees van machtigen, en vlees van paarden en van hen die daarop zitten, en vlees van alle vrijen en van slaven, kleinen en groten. En ik zag het beest en de koningen van de aarde en hun legers bijeenverzameld om oorlog te voeren tegen Hem Die op het paard zat, en tegen Zijn leger. En het beest werd gegrepen, en met hem de valse profeet, die in zijn tegenwoordigheid de tekenen gedaan had, waardoor hij hen misleid had die het merkteken van het beest ontvangen hadden en die zijn beeld aanbeden hadden. Deze twee werden levend geworpen in de poel van vuur, die van zwavel brandt. En de overigen werden gedood met het zwaard van Hem Die op het paard zat, namelijk het zwaard dat uit Zijn mond kwam. En alle vogels werden verzadigd met hun vlees.