29 december


banner

Daniël 9:24-27
Zeventig weken zijn er bepaald over uw volk en uw heilige stad, om de overtreding te beëindigen, de zonden te verzegelen, de ongerechtigheid te verzoenen, om een eeuwige gerechtigheid tot stand te brengen, om visioen en profeet te verzegelen, en om de Heiligheid van heiligheden te zalven. U moet weten en begrijpen: vanaf de tijd dat het woord uitgaat om te laten terugkeren en om Jeruzalem te herbouwen tot op Messias, de Vorst, verstrijken er zeven weken en tweeënzestig weken. Plein en gracht zullen opnieuw gebouwd worden, maar wel in benauwde tijden. Na de tweeënzestig weken zal de Messias uitgeroeid worden, maar het zal niet voor Hemzelf zijn. Een volk van een vorst, een volk dat komen zal, zal de stad en het heiligdom te gronde richten. Het einde ervan zal zijn in de overstromende vloed en tot het einde toe zal er oorlog zijn, verwoestingen waartoe vast besloten is. Hij zal voor velen het verbond versterken, één week lang. Halverwege de week zal Hij slachtoffer en graanoffer doen ophouden. Over de gruwelijke vleugel zal een verwoester zijn, zelfs tot aan de voleinding, die, vast besloten, uitgegoten zal worden over de verwoeste.

    Lukas 3:7
    Hij zei tegen de menigte die uitliep om door hem gedoopt te worden: Adderengebroed, wie heeft u laten weten dat u moet vluchten voor de komende toorn?

    1 Thessalonicenzen 4:13-5:11
    Maar ik wil niet, broeders, dat u onwetend bent ten aanzien van hen die ontslapen zijn, opdat u niet bedroefd bent zoals ook de anderen, die geen hoop hebben. Want als wij geloven dat Jezus gestorven en opgestaan is, zal ook God op dezelfde wijze hen die in Jezus ontslapen zijn, terugbrengen met Hem. Want dit zeggen wij u met een woord van de Heere, dat wij die levend zullen overblijven tot de komst van de Heere, de ontslapenen beslist niet zullen voorgaan. Want de Heere Zelf zal met een geroep, met de stem van een aartsengel en met een bazuin van God neerdalen uit de hemel. En de doden die in Christus zijn, zullen eerst opstaan. Daarna zullen wij, de levenden die overgebleven zijn, samen met hen opgenomen worden in de wolken, naar een ontmoeting met de Heere in de lucht. En zo zullen wij altijd bij de Heere zijn. Zo dan, troost elkaar met deze woorden. Maar wat de tijden en de gelegenheden betreft, broeders, is het voor u niet nodig dat men u schrijft. Want u weet zelf heel goed dat de dag van de Heere komt als een dief in de nacht. Want wanneer zij zullen zeggen: Er is vrede en veiligheid, dan zal een onverwacht verderf hun overkomen, zoals de barensweeën een zwangere vrouw, en zij zullen het beslist niet ontvluchten. Maar u, broeders, bent niet in duisternis, zodat die dag u als een dief zou overvallen. U bent allen kinderen van het licht en kinderen van de dag. Wij zijn niet van de nacht en ook niet van de duisternis. Laten wij dan niet, evenals de anderen, slapen, maar laten wij waakzaam en nuchter zijn. Want zij die slapen, slapen ’s nachts en zij die dronken zijn, zijn ’s nachts dronken. Maar laten wij, die van de dag zijn, nuchter zijn, bekleed met het borstharnas van geloof en liefde, en met de hoop op de zaligheid als helm. Want God heeft ons niet bestemd tot toorn, maar tot het verkrijgen van de zaligheid, door onze Heere Jezus Christus, Die voor ons gestorven is, opdat wij, hetzij wij waken, hetzij wij slapen, samen met Hem zouden leven. Bemoedig elkaar daarom, en bouw de één de ander op, zoals u trouwens al doet.

    Jeremia 25

    Jeremia 25:1 Het woord dat tot Jeremia is gekomen over heel het volk van Juda, in het vierde jaar van Jojakim, de zoon van Josia, koning van Juda – dit was het eerste jaar van Nebukadrezar, kon­ing van Babel –
    Jeremia 25:2 dat de profeet Jeremia gesproken heeft tot heel het volk van Juda en tot al de inwoners van Jeruzalem:
    Jeremia 25:3 Vanaf het dertiende jaar van Josia, de zoon van Amon, de koning van Juda tot op deze dag – dit is het drieëntwintigste jaar – is het woord van de HEERE tot mij gekomen. Ik sprak vroeg en laat tot u, maar u hebt niet geluisterd.
    Jeremia 25:4 Ook heeft de HEERE tot u al Zijn dienaren, de profeten, vroeg en laat gezonden, maar u hebt niet geluisterd en uw oor niet geneigd om te luisteren.
    Jeremia 25:5 Ze zeiden: Bekeer u toch, ieder van zijn slechte weg en van uw slechte daden. Dan zult u eeuw uit en eeuw in blijven wonen in het land dat de HEERE u en uw vaderen gegeven heeft.
    Jeremia 25:6 Ga niet achter andere goden aan om die te dienen en u voor hen neer te buigen. Verwek Mij niet tot toorn door het werk van uw handen, dan zal Ik u geen kwaad doen.
    Jeremia 25:7 Maar u hebt naar Mij niet geluisterd, spreekt de HEERE, zodat u Mij tot toorn verwekte met het werk van uw handen, uzelf ten kwade.
    Jeremia 25:8 Daarom, zo zegt de HEERE van de legermachten: Omdat u niet naar Mijn woorden hebt ge­luisterd,
    Jeremia 25:9 zie, Ik ga een boodschap zenden en Ik zal alle geslachten uit het noorden halen, spreekt de HEERE, en ook een boodschap zenden naar Nebukadrezar, de koning van Babel, Mijn dienaar. Ik zal hen over dit land brengen, over zijn inwoners en over al deze volken ron­dom. Ik zal hen slaan met de ban en hen stellen tot een verschrikking, tot een aanfluiting, en tot eeuwige puinhopen.
    Jeremia 25:10 Ik zal uit hun midden doen verdwijnen de stem van de vreugde, de stem van de blijdschap, de stem van de bruidegom en de stem van de bruid, het geluid van de molenstenen en het licht van de lamp.
    Jeremia 25:11 Dan zal heel dit land worden tot een puin­hoop, tot een verschrikking. Deze volken zullen de koning van Babel zeventig jaar dienen.
    Jeremia 25:12 Maar het zal gebeuren wanneer de zeventig jaar voorbij zijn, dat Ik de koning van Babel en dat volk – spreekt de HEERE – hun ongerechtigheid zal vergelden, en ook het land van de Chaldeeën en Ik zal dat maken tot eeuwige woestenijen.
    Jeremia 25:13 Ik zal over dat land al de woor­den brengen die Ik daarover gesproken heb, al wat in dit boek geschreven is, wat Jeremia ge­profeteerd heeft over al deze volken.
    Jeremia 25:14 Want vele volken en grote koningen zullen zich door hen laten dienen. Zo zal Ik hun naar hun daden en naar het werk van hun handen ver­gelden.
    Jeremia 25:15 Want zo heeft de HEERE, de God van Israël, tegen mij gezegd: Neem deze beker van de wijn van de grimmigheid uit Mijn hand, en geef die te drinken aan al de volken tot wie Ik u zend,
    Jeremia 25:16 zodat zij drinken en waggelen en zich als een waanzinnige gedragen vanwege het zwaard dat Ik onder hen zend.
    Jeremia 25:17 Toen nam ik deze beker uit de hand van de HEERE en gaf die te drinken aan al de volken tot wie de HEERE mij gezonden had:
    Jeremia 25:18 aan Jeruzalem en de steden van Juda, haar koningen en haar vorsten, om die te maken tot een puinhoop, tot een verschrikking, tot een aanfluiting en tot een vloek, zoals het heden ten dage is,
    Jeremia 25:19 aan de farao, de koning van Egypte, zijn dienaren, zijn vorsten en heel zijn volk,
    Jeremia 25:20 aan alle mensen van allerlei herkomst en al de koningen van het land Uz, aan al de ko­ningen van het land van de Filistijnen, aan Askelon, Gaza, Ekron en het overblijfsel van As­dod,
    Jeremia 25:21 aan Edom, Moab en de Ammonieten,
    Jeremia 25:22 aan al de koningen van Tyrus, al de koningen van Sidon, en de koningen van de kustlanden die liggen aan de overkant van de zee,
    Jeremia 25:23 aan Dedan, Tema, Buz, en allen die kaalgeschoren zijn aan hun slapen,
    Jeremia 25:24 aan al de koningen van Arabië en al de koningen van de gemengde bevolking die in de woestijn woont,
    Jeremia 25:25 aan al de koningen van Zimri, al de koningen van Elam en al de koningen van Medië,
    Jeremia 25:26 aan al de koningen van het noorden, die dichtbij en veraf zijn, de een na de ander; ja, aan al de koninkrijken van de aarde, die op de aardbodem zijn. Na hen zal de koning van Ses­ach drinken.
    Jeremia 25:27 Dan moet u tegen hen zeggen: Zo zegt de HEERE van de legermachten, de God van Israël: Drink, word dronken, spuw uit, val neer zodat u niet weer opstaat, vanwege het zwaard dat Ik onder u zend.
    Jeremia 25:28 Mocht het gebeuren dat zij weigeren de beker uit uw hand te nemen om te drinken, dan zult u tegen hen zeggen: Zo zegt de HEERE van de leger­machten: Drinken zult u!
    Jeremia 25:29 Want zie, in de stad waarover Mijn Naam is uitgeroepen, be­gin Ik met onheil aan te richten en zou u dan in enig opzicht voor onschuldig worden gehou­den? U zult niet voor onschuldig worden gehouden, want Ik roep het zwaard op tegen alle bewoners van de aarde, spreekt de HEERE van de legermachten.
    Jeremia 25:30 En moet tegen hen al deze woorden profeteren, en tegen hen zeggen: De HEERE zal brullen als een leeuw vanuit de hoogte, vanuit Zijn heilige woning Zijn stem laten klinken. Hij zal geweldig brullen tegen Zijn woonplaats, Hij zal een vreugderoep als van druiventreders aanheffen tegen alle bew­oners van de aarde.
    Jeremia 25:31 Vreselijk gedruis zal komen tot aan het einde der aarde, want de HEERE heeft een rechtszaak met de volken; Híj zal een rechtszaak voeren met alle vlees. De goddelozen heeft Hij overgegeven aan het zwaard, spreekt de HEERE.
    Jeremia 25:32 Zo zegt de HEERE van de legermachten: Zie, onheil gaat uit van volk tot volk. Een zware storm wordt opgewekt van de uithoeken van de aarde.
    Jeremia 25:33 De door de HEERE dodelijk gewonden zullen op die dag van het ene einde der aarde tot aan het andere einde der aarde liggen. Er zal over hen geen rouw bedreven worden, zij zullen niet verzameld en niet begraven worden: tot mest op de aardbodem zullen zij zijn.
    Jeremia 25:34 Weeklaag, herders, en schreeuw het uit! Wentel u in de as, gebieders van de kudde! Want uw dagen zijn aangebroken, dat men afslachten zal, en uw verstrooiing, zodat u zult vallen als kostbaar vaatwerk.
    Jeremia 25:35 De mogelijkheid tot ontvluchten voor de herders gaat verloren, de mogelijkheid tot ontkoming voor de gebieders van de kudde.
    Jeremia 25:36 Hoor het geschreeuw van de herders, en het gejammer van de gebieders van de kudde, omdat de HEERE hun weide verwoest.
    Jeremia 25:37 De vredige weiden worden vernield van­wege de brandende toorn van de HEERE.
    Jeremia 25:38 Als een jonge leeuw heeft Hij Zijn schuil­plaats verlaten, want hun land is geworden tot een woestenij vanwege de brandende toorn van de onderdrukker, ja, vanwege Zijn brandende toorn.