15-17 december


banner

1 Kronieken 21:18 tot 22:19
Toen zei de engel van de HEERE tegen Gad dat hij tegen David moest zeggen dat David de heuvel op moest gaan om voor de HEERE op de dorsvloer van Ornan, de Jebusiet, een altaar op te richten. En David ging naar boven, overeenkomstig het woord van Gad, dat hij in de Naam van de HEERE gesproken had. Toen Ornan zich omkeerde, zag hij de engel; en zijn vier zonen, die bij hem waren, verborgen zich. En Ornan dorste tarwe. David kwam naar Ornan, en Ornan keek op en zag David. Daarop kwam hij de dorsvloer af en boog zich voor David neer, met zijn gezicht ter aarde. En David zei tegen Ornan: Geef mij de plaats van de dorsvloer, om daarop voor de HEERE een altaar te bouwen; geef ze mij voor de volle prijs, zodat de plaag over het volk tot stilstand gebracht wordt. Toen zei Ornan tegen David: Neem ze maar voor uzelf, en laat mijn heer de koning doen wat goed is in zijn ogen. Zie, ik geef de runderen voor de brandoffers, en de dorssleden voor het brandhout, en de tarwe voor het graanoffer; ik geef dat alles. Toen zei koning David tegen Ornan: Nee, ik wil het beslist voor de volle prijs kopen, want ik wil niet wat van u is voor de HEERE nemen, zodat ik een brandoffer breng dat niets kost. David gaf daarop aan Ornan voor die plaats in gewicht zeshonderd sikkel goud. Vervolgens bouwde David daar voor de HEERE een altaar, en bracht brandoffers en dankoffers. Toen hij de HEERE aanriep, antwoordde Hij hem door vuur uit de hemel, op het brandofferaltaar. Daarna zei de HEERE tegen de engel dat hij zijn zwaard weer in zijn schede moest steken. In die tijd, toen David zag dat de HEERE hem geantwoord had op de dorsvloer van Ornan, de Jebusiet, offerde hij daar. De tabernakel van de HEERE, die Mozes in de woestijn gemaakt had, en het brandofferaltaar, stond in die tijd immers op de offerhoogte van Gibeon. Maar David kon niet op weg gaan om vóór dat altaar God te raadplegen, want hij was overvallen door angst voor het zwaard van de engel van de HEERE. Toen zei David: Dit hier is het huis van de HEERE God, en dit is het brandofferaltaar voor Israël. Vervolgens zei David dat men de vreemdelingen moest verzamelen die in het land Israël waren, en hij stelde steenhouwers aan om gehouwen stenen uit te hakken om het huis van God te bouwen. David maakte een grote hoeveelheid ijzer gereed voor de spijkers aan de poortdeuren en voor de verbindingsstukken, en een grote hoeveelheid koper, waar geen wegen aan was; en ook ontelbaar veel cederhout, want de Sidoniërs en de Tyriërs brachten een grote hoeveelheid cederhout naar David. David zei bij zichzelf: Mijn zoon Salomo is nog jong en onervaren; en het huis dat voor de HEERE gebouwd moet worden, moet men buitengewoon groot maken, zodat zijn naam en luister in alle landen bekend wordt. Ik zal daarom voor hem een voorraad gereedmaken. Zo maakte David vóór zijn dood een grote hoeveelheid voorraad gereed. Toen riep hij zijn zoon Salomo en gebood hem voor de HEERE, de God van Israël, een huis te bouwen. David zei tegen Salomo: Mijn zoon, ik zelf had het voornemen om voor de Naam van de HEERE, mijn God, een huis te bouwen, maar het woord van de HEERE kwam tot mij: U hebt een grote hoeveelheid bloed vergoten en u hebt grote oorlogen gevoerd. U mag voor Mijn Naam geen huis bouwen, omdat u een grote hoeveelheid bloed op de aarde voor Mijn aangezicht vergoten hebt. Zie, een zoon zal u geboren worden; díe zal een man van rust zijn, want Ik zal hem rust geven van al zijn vijanden van rondom. Ja, Salomo zal zijn naam zijn, want Ik zal in zijn dagen vrede en stilte over Israël geven. Hij is het die voor Mijn Naam een huis zal bouwen, en hij is het die Mij tot een zoon zal zijn, en Ik hem tot een Vader. En Ik zal de troon van zijn koninkrijk tot in eeuwigheid over Israël bevestigen. Nu dan, mijn zoon, moge de HEERE met je zijn, en je zult voorspoedig zijn, en het huis van de HEERE, je God, bouwen, zoals Hij over jou gesproken heeft. Alleen, moge de HEERE je verstand en inzicht geven, als Hij je het bevel geeft over Israël, zodat je de wet van de HEERE, je God, in acht neemt. Dan zul je voorspoedig zijn, als je de verordeningen en bepalingen nauwlettend in acht neemt, die de HEERE aan Mozes voor Israël geboden heeft. Wees sterk en moedig, wees niet bevreesd en wees niet ontsteld! Zie, ik heb door al mijn verdrukking honderdduizend talent goud gereedgemaakt voor het huis van de HEERE, en een miljoen talent zilver; het koper en het ijzer is niet te wegen, want het is er in grote hoeveelheid. Ik heb ook hout en stenen gereedgemaakt; daar moet je nog meer aan toevoegen. Bij jou is een grote hoeveelheid mensen die het werk kunnen uitvoeren: steenhouwers en ambachtslieden die steen en hout bewerken, en allerlei wijze mannen om allerlei werk te doen. Het goud, het zilver, het koper en het ijzer is ontelbaar. Daarom, sta op en doe het, en de HEERE zal met je zijn. Ook gebood David alle leiders van Israël, om zijn zoon Salomo te helpen. Hij zei: Is niet de HEERE, uw God, met u, en heeft Hij u geen rust gegeven van rondom? Want Hij heeft de inwoners van het land in mijn hand gegeven, en dit land is onderworpen voor het aangezicht van de HEERE, en voor Zijn volk. Nu dan, richt uw hart en uw ziel erop om de HEERE, uw God, te zoeken. Sta op en bouw het heiligdom van de HEERE God, zodat men de ark van het verbond van de HEERE en de heilige voorwerpen van God in dit huis kan brengen, dat voor de Naam van de HEERE gebouwd zal worden.

Romeinen 12:1
Ik roep u er dan toe op, broeders, door de ontfermingen van God, om uw lichamen aan God te wijden als een levend offer, heilig en voor God welbehaaglijk: dat is uw redelijke godsdienst.

1 Petrus 2:5-9
dan wordt u ook zelf, als levende stenen, gebouwd tot een geestelijk huis, tot een heilig priesterschap, om geestelijke offers te brengen, die God welgevallig zijn door Jezus Christus. Daarom staat er in de Schrift: Zie, Ik leg in Sion een hoeksteen die uitverkoren en kostbaar is; en: Wie in Hem gelooft, zal niet beschaamd worden. Voor u dan, die gelooft, is Hij kostbaar; maar voor de ongehoorzamen geldt: De steen die de bouwers verworpen hebben, die is de hoeksteen geworden, en een steen des aanstoots en een struikelblok; voor hen namelijk die zich aan het Woord stoten, door ongehoorzaam te zijn, waartoe zij ook bestemd zijn. Maar u bent een uitverkoren geslacht, een koninklijk priesterschap, een heilig volk, een volk dat God Zich tot Zijn eigendom maakte; opdat u de deugden zou verkondigen van Hem Die u uit de duisternis geroepen heeft tot Zijn wonderbaar licht,

2 Samuël 7

2 Samuël 7:1 En het gebeurde, toen de koning in zijn huis zat, en de HEERE hem rust gegeven had van al zijn vijanden van rondom,
2 Samuël 7:2 dat de koning tegen de profeet Nathan zei: Zie toch, ik ver­blijf in een huis van cederhout, terwijl de ark van God te midden van tentdoek verblijft.
2 Samuël 7:3 Nathan zei tegen de koning: Ga uw gang, doe al wat in uw hart is, want de HEERE is met u.
2 Samuël 7:4 Maar in die nacht gebeurde het dat het woord van de HEERE tot Nathan kwam:
2 Samuël 7:5 Ga en zeg tegen Mijn dienaar, tegen David: Zo zegt de HEERE: Zou voor Mij een huis bouwen, voor Mij om in te wonen?
2 Samuël 7:6 Ik heb immers niet in een huis gewoond, van de dag af dat Ik de Israëlieten uit Egypte deed optrekken tot deze dag toe, maar Ik ben in een tent, in een taber­nakel rondgetrokken.
2 Samuël 7:7 Heb Ik ooit, overal waar Ik met al de Israëlieten rondtrok, een woord gesproken tot een van de stammen van Israël, die Ik bevolen had Mijn volk Israël te weiden: Waarom bouwt u voor Mij geen huis van cederhout?
2 Samuël 7:8 Nu dan, dit moet u tegen Mijn dienaar zeggen, tegen David: Zo zegt de HEERE van de legermachten: Ik heb u van de schaapskooi vandaan gehaald, van achter het kleinvee, om een leider over Mijn volk te zijn, over Israël.
2 Samuël 7:9 Ik was met u overal waar u heen ging, en heb al uw vijanden voor uw ogen uit­geroeid. Ik heb een grote naam voor u gemaakt, zoals de naam van de groten die op aarde zijn.
2 Samuël 7:10 Ik heb aan Mijn volk, aan Israël, een plaats toegewezen en het daar geplant, zodat het in zijn eigen gebied woont en niet meer heen en weer gedreven wordt. En onrechtvaar­dige mensen zullen het niet meer verdrukken zoals vroeger,
2 Samuël 7:11 en sinds de dag waarop Ik richters aangesteld heb over Mijn volk Israël. Maar Ik heb u rust gegeven van al uw vijanden. Ook maakt de HEERE u bekend dat de HEERE voor een huis zal maken.
2 Samuël 7:12 Wanneer uw dagen voorbij zijn en u met uw vaderen ontslapen bent, zal Ik uw nakomeling na u, die uit uw lichaam voortkomt, doen opstaan en Ik zal zijn koningschap bevestigen.
2 Samuël 7:13 Die zal voor Mijn Naam een huis bouwen, en Ik zal de troon van zijn koningschap voor eeuwig bevestigen.
2 Samuël 7:14 Ík zal hem tot een Vader zijn, en híj zal Mij tot een zoon zijn, wat wil zeggen: als hij zich misdraagt, zal Ik hem terechtwijzen met een stok als van mensen en met slagen als van men­senkinderen.
2 Samuël 7:15 Maar Mijn goedertierenheid zal van hem niet wijken, zoals Ik die deed wijken van Saul, die Ik voor uw ogen weggenomen heb.
2 Samuël 7:16 Uw huis en uw koningschap zullen voor uw ogen voor eeuwig vaststaan, uw troon zal voor eeuwig zeker zijn.
2 Samuël 7:17 Overeen­komstig al deze woorden en heel dit visioen, zo sprak Nathan tot David.
2 Samuël 7:18 Toen ging kon­ing David de heilige tent binnen en nam plaats voor het aangezicht van de HEERE. Hij zei: Wie ben ik, Heere HEERE, en wat is mijn huis dat U mij tot hiertoe gebracht hebt?
2 Samuël 7:19 En dit was in Uw ogen nog gering, Heere HEERE, en U hebt ook nog over het huis van Uw dien­aar gesproken tot in verre tijden; en dit overeenkomstig de wet van de mensen, Heere HEERE!
2 Samuël 7:20 En wat zal David nog meer tot U spreken? Ú kent Uw dienaar immers, Heere HEERE.
2 Samuël 7:21 Omwille van Uw woord en naar Uw hart hebt U al deze grote dingen gedaan, en aan Uw dienaar bekendgemaakt.
2 Samuël 7:22 Daarom bent U groot, Heere God, want er is niemand zoals U, en er is geen God dan U alleen, zoals blijkt uit alles wat wij met onze eigen oren ge­hoord hebben.
2 Samuël 7:23 En wie is als Uw volk, als Israël, het enige volk op de aarde dat God is gaan verlossen om voor Hem een volk te zijn, om Zich een Naam te maken en voor u, Israël, deze grote en ontzagwekkende dingen te doen: voor Uw land, voor de ogen van Uw volk, dat U voor Uzelf uit Egypte verlost hebt van heidenvolken en hun goden.
2 Samuël 7:24 U hebt Uw volk Is­raël voor eeuwig voor Uzelf bevestigd als Uw volk, en Ú, HEERE, bent hun tot een God ge­worden.
2 Samuël 7:25 Nu dan, HEERE God, laat dit woord dat U over Uw dienaar en over zijn huis gesproken hebt, voor eeuwig bestaan, en doe zoals U gesproken hebt.
2 Samuël 7:26 En laat Uw Naam tot in eeuwigheid grootgemaakt worden door te zeggen: De HEERE van de legermachten is God over Israël, en het huis van Uw dienaar David zal zeker zijn voor Uw aangezicht.
2 Samuël 7:27 Want U, HEERE van de legermachten, God van Israël, U hebt voor het oor van Uw dienaar onthuld: Ik zal voor u een huis bouwen. Daarom heeft Uw dienaar vrijmoedigheid gevonden dit gebed tot U te bidden.
2 Samuël 7:28 Nu dan, Heere HEERE, U bent die God en Uw woorden zijn waarheid, en U hebt dit goede tot Uw dienaar gesproken.
2 Samuël 7:29 Moge het U dan nu behagen het huis van Uw dienaar te zegenen, dat het voor eeuwig voor Uw aangezicht zal zijn; want U, Heere HEERE, hebt het gesproken, en met Uw zegen zal het huis van Uw dienaar voor eeu­wig gezegend worden.

1 Kronieken 17

1 Kronieken 17:1 En het gebeurde, toen David in zijn huis zat, dat David tegen de profeet Nathan zei: Zie, ik verblijf in een huis van cederhout, maar de ark van het verbond van de HEERE onder tent-kleden.
1 Kronieken 17:2 Nathan zei tegen David: Doe alles wat in uw hart is, want God is met u.
1 Kronieken 17:3 Maar in die nacht gebeurde het dat het woord van God tot Nathan kwam:
1 Kronieken 17:4 Ga en zeg te­gen David, Mijn dienaar: Zo zegt de HEERE: Ú mag voor Mij geen huis bouwen om in te wo­nen.
1 Kronieken 17:5 Ik heb immers niet in een huis gewoond vanaf de dag dat Ik Israël uit Egypte deed optrekken tot deze dag toe, maar Ik ben van tent tot tent gegaan, en van tabernakel tot taber­nakel.
1 Kronieken 17:6 Heb Ik ooit, overal waar Ik met heel Israël rondtrok, een woord gesproken tot een van de richters van Israël, die Ik bevolen had Mijn volk te weiden: Waarom bouwt u voor Mij geen huis van cederhout?
1 Kronieken 17:7 Nu dan, dit moet u tegen Mijn dienaar zeggen, tegen David: Zo zegt de HEERE van de legermachten: Ik heb u van de schaapskooi vandaan gehaald, van achter het kleinvee, om een leider over Mijn volk Israël te zijn.
1 Kronieken 17:8 Ik was met u overal waar u heen ging, en heb al uw vijanden voor uw ogen uitgeroeid. Ik heb een naam voor u gemaakt, zoals de naam van de groten die op aarde zijn.
1 Kronieken 17:9 Ik heb aan Mijn volk Israël een plaats toe­gewezen en het daar geplant, zodat het in zijn eigen gebied woont en niet meer heen en weer gedreven wordt. En onrechtvaardige mensen zullen het niet meer verdrukken zoals vroeger,
1 Kronieken 17:10 en sinds de dagen waarop Ik richters aangesteld heb over Mijn volk Israël. Maar Ik heb al uw vijanden vernederd. Ook maak Ik u bekend dat de HEERE voor een huis zal bouwen.
1 Kronieken 17:11 En het zal gebeuren, wanneer uw dagen voorbij zijn en u heen gaat naar uw vaderen, dat Ik uw nakomeling na u, die een van uw zonen zal zijn, zal doen opstaan, en Ik zal zijn koning­schap bevestigen.
1 Kronieken 17:12 Die zal voor Mij een huis bouwen, en Ik zal zijn troon voor eeuwig bevestigen.
1 Kronieken 17:13 Ík zal hem tot een Vader zijn, en híj zal Mij tot een zoon zijn, en Mijn goe­dertierenheid zal Ik niet van hem wegnemen, zoals Ik die weggenomen heb van hem die er vr u was,
1 Kronieken 17:14 maar Ik zal hem in Mijn huis en in Mijn koningschap voor eeuwig stand doen houden, en zijn troon zal voor eeuwig zeker zijn.
1 Kronieken 17:15 Overeenkomstig al deze woorden en heel dit visioen, zo sprak Nathan tot David.
1 Kronieken 17:16 Toen ging koning David de heilige tent binnen en nam plaats voor het aangezicht van de HEERE. Hij zei: Wie ben ik, HEERE God, en wat is mijn huis dat U mij tot hiertoe gebracht hebt?
1 Kronieken 17:17 En dit was in Uw ogen nog ger­ing, o God, en U hebt ook nog over het huis van Uw dienaar gesproken tot in verre tijden; en U hebt mij als een rij mensen gezien, in opgaande lijn, HEERE God!
1 Kronieken 17:18 Wat zal David nog meer tot U spreken, vanwege deze eer aan Uw dienaar? Ú kent Uw dienaar immers.
1 Kronieken 17:19 HEERE, omwille van Uw dienaar en naar Uw hart hebt U al deze grote dingen gedaan, en al deze grote dingen bekendgemaakt.
1 Kronieken 17:20 HEERE, er is niemand zoals U, en er is geen God dan U alleen, zoals blijkt uit alles wat wij met onze eigen oren gehoord hebben.
1 Kronieken 17:21 En wie is als Uw volk Israël, het enige volk op de aarde dat God is gaan verlossen om voor Hem een volk te zijn, om Zich een Naam te maken door het doen van grote en ontzagwekkende dingen, door heidenvolken te verdrijven van voor de ogen van Uw volk, dat U uit Egypte verlost hebt.
1 Kronieken 17:22 U hebt Uw volk Israël voor U tot Uw volk gemaakt, voor eeuwig, en Ú, HEERE, bent hun tot een God geworden.
1 Kronieken 17:23 Nu dan, HEERE, laat dit woord dat U over Uw dienaar en over zijn huis gesproken hebt, voor eeuwig bewaarheid worden, en doe zoals U gesproken hebt.
1 Kronieken 17:24 Ja, laat het bewaarheid worden, en laat Uw Naam tot in eeuwigheid grootgemaakt worden door te zeggen: De HEERE van de legermachten, de God van Israël, is God over Isra­ël, en laat het huis van Uw dienaar David zeker zijn voor Uw aangezicht.
1 Kronieken 17:25 Want U, mijn God, hebt voor het oor van Uw dienaar onthuld dat U voor hem een huis zult bouwen. Daar­om heeft Uw dienaar vrijmoedigheid gevonden dit gebed voor Uw aangezicht te bidden.
1 Kronieken 17:26 Nu dan, HEERE, U bent die God, en U hebt dit goede over Uw dienaar gesproken.
1 Kronieken 17:27 Nu dan, het heeft U behaagd het huis van Uw dienaar te zegenen, dat het voor eeuwig voor Uw aangezicht zal zijn; want U, HEERE, hebt het gezegend, en het zal voor eeuwig gezegend zijn.